Deze column werd gepresenteerd tijdens Vrouwenlogica 4 “Wie betaalt, bepaalt?”, over Academische Vrijheid.
Academische Vrijheid
Natalie Scholz
Ik begin met een postulaat:
Zonder vrijheid bestaat geen wetenschap en dus ook geen universiteit. Wetenschap is de eindeloze, maar gereguleerde zoektocht naar waarheid op basis van het uitwisselen van argumenten. Dit kan alleen werken als de deelnemers aan dit debat a) vrij zijn om dit beginsel te allen tijde te waarborgen en dus hun argument in vrijheid kunnen formuleren en b) evenwel vrij zijn om de vragen te formuleren waarop dit debat zich richt. Een wetenschapssysteem waarin je maar een beperkt aantal vragen mag formuleren, die van buiten de wetenschap zijn bepaald, is al kwijtgeraakt wat wetenschap tot wetenschap maakt. Wetenschap, die alleen nog maar kennis mag generen waarvan het nut voor een meerderheid van de maatschappij direct in te zien is alleen nog een wetenschapsstomp, waarvan de wortels ook snel zullen verdwijnen. Als dat ooit zal gebeuren, en er zijn al een aantal stappen in die richting te zien, belanden we uiteindelijk definitief in een post-waarheid, een “post truth” tijdperk.
Maar ik wil vandaag niet de zogenoemde wetenschapsagenda centraal stellen. Ik wil het hebben over hoe de introductie van het beginsel van marktwerking op de universiteiten, en in diens kielzog de introductie van Tayloristische management praktijken, de academische vrijheid bedreigt. Het idee van marktwerking op de universiteiten is tot nu toe een fictie, wel een heel machtige en invloedrijke fictie. We praten inmiddels voortdurend over de markt, over output en rendabiliteit, maar er heerst grote verwarring wat voor een soort markt dat eigenlijk zou zijn. Helaas is de vrije uitwisseling van argumenten binnen de universiteit allang nauwelijks mogelijk als het gaat over de beginselen van het bestuur zelf.
Als resultaat van deze scheve fictie van marktwerking heeft zich een parallel systeem geïnstalleerd op universiteiten, dat de grondbeginselen van de vrijheid van wetenschap serieus bedreigt. Pas tijdens de Maagdenhuisbezetting begon ik te begrijpen hoe het grote aantal collega’s op tijdelijke en precaire aanstellingen net als de zich cyclisch herhalende bedreiging door bezuinigingen en ontslagen de keerzijde is van wat wij kunnen samenvatten als de aanval van het rendementsdenken op de essentie van ons werk. Hoe minder mensen een zekere aanstelling hebben, hoe minder mensen zich durven uit te spreken tegen deze bedreiging. En dan hebben we het nog niet eens over de effecten van de oplopende werkdruk….
Het aantal onderzoekssubsidies, het aantal publicaties, het aantal citaties, het aantal studenten die een vak afronden, het aantal studenten dat een positieve beoordeling van hun college geeft op een absurd reductionistisch evaluatieformulier, het aantal studenten dat snel hun studie afsluit, de plaats van de universiteit, de faculteit, de opleiding op rankings, al deze elementen beginnen de essentie van wat wetenschap en wetenschappelijk onderwijs zou moeten zijn te verdringen. Ze zijn allemaal op zich leeg en ze geven zowel studenten als docenten al te vaak een gevoel van leegte. Niet leren op zich, hetgeen studenten en academici als activiteit delen, maar “succesvol” zijn in het zodanig primair op holle kwantitatieve criteria ingestelde systeem, wordt langzaam maar zeker de maatstaf van alles.
Voor mij is het ergste aan deze ontwikkeling dat zij gepaard gaat met een sluipende dehumanisering. Als we studenten niet als nummers bekijken dan is dat ondanks, en niet vanwege, de manier waarop wij worden bestuurd. We houden ons enthousiasme voor de zoektocht naar waarheid en de ondersteuning van studenten daarbij niet vanwege, maar ondanks de holle kwantitatieve criteria waarmee we voortdurend geconfronteerd worden. Wat volledig uit het oog dreigt te raken is dat alleen mensen vrij kunnen zijn om hun vragen te formuleren en hunargumenten op het academische forum te ontwikkelen. Die mensen, docenten én studenten, hebben menselijke vormen van herkenning nodig, om steeds weer het risico durven te nemen dat wetenschap altijd is. Ze hebben een omgeving nodig die je aanwakkert om elkaar te steunen en niet om met elkaar te concurreren. Want je verlaat de basis van een ingebeelde zekerheid en betreedt het pad van een eindeloze onzekerheid als je wetenschap bedrijft. Wat een wonderlijk feit dat mensen dit nog steeds doen. En hoe snel kunnen we dit met z’n allen kwijt raken.