Cris van der Hoek: Feminisme als web van verhalen

Cris van der Hoek werkte tot 2021 parttime aan de Hogeschool van Amsterdam, waar ze de
laatste tien jaar de minor filosofie onder haar hoede had. Daarnaast gaf ze cursussen en
werkgroepen aan verschillende universiteiten, onder andere over feministische filosofie en

filosofie van media en communicatie aan de Universiteit van Utrecht. Ze is opgegroeid in een
oorspronkelijk Nederlands Hervormd gezin, onder meer in Velsen en later in West-Friesland
waar haar vader werkzaam was op verschillende boerenbedrijven. Haar moeder kwam uit een
rood Amsterdams nest, haar vader uit een christelijke Friese boerenfamilie. Als kind had Cris
van der Hoek altijd een spek en bonen gevoel als ze meedeed met de jongens op de boerderij:
‘mensen vroegen me vaak ben je een jongetje of een meisje? Ik zei al heel vroeg: geen van

beiden.’ Dit spek en bonengevoel deed haar al vroeg op onderzoek uitgaan. Van kinds af aan
en later als lesbo in een heterocultuur, moest ze steeds eigenstandig uitvinden wat haar positie
ten opzichte van de wereld was.

Vanuit deze vraag ging ze ook filosofie studeren aan de Universiteit van Amsterdam,

een studie die als arbeiderskind niet voor de hand lag. Tijdens haar eerdere opleiding in het
boekenvak aan de Frederik Muller Academie liep zij stage bij de boekhandel op het Rokin
van Richard Tummers. ‘Boven was de filosofieafdeling, waar ik het werk van Nietzsche
ontdekte. Maar op een gegeven moment kwam Richard naar beneden en zei: de hele Hegel
verzameling is gestolen. Dit intrigeerde mij mateloos. Ik ben toen filosofie gaan studeren en
kwam zo in een wereldje van intellectuelen terecht dat ik heel leuk vond.’ In 1976 richtte ze
met vijf andere vrouwen de vrouwenboekhandel Xantippe op. Aan de Universiteit van
Amsterdam kwam ze terecht bij docent Stephanie de Voogd. ‘Zij was belangrijk geweest in
de feministische Paarse September beweging, en zo’n beetje de enige vrouw die bij filosofie
zat. We gingen bij haar de Kritik der reinen Vernunft van Kant lezen, maar we moesten
voorin het boek Goethe’s commentaar op dat werk schrijven: Hier wird die Phantasie aber

Vergessen.’ De colleges van Erik Bolle, zo rond 1978, over Foucault – ‘niet ontdekken wie je
bent, maar uitvinden wie je bent ’– en over de anti-Oedipus Documentatie van Deleuze en Guattari, boden een nieuw perspectief. ‘Ik wilde niet denken in termen van gender binariteit, maar in termen
van een veelvoud van geslachten. Ik kon mijn spek en bonen gevoel, het besef dat er geen
diepere waarheid bestaat, constructief inzetten; de filosofie was troostend voor mij in die tijd.’
Ze studeerde af bij Rina van der Haegen op een scriptie over de vrouwbeelden van Derrida,
Deleuze en Irigaray. Na haar studie kreeg ze in 1982 een baan aan de Frederik Muller
Academie, die later opging in de Hogeschool van Amsterdam. In 1994 kreeg ze naast haar
baan een part time NWO-aanstelling als onderzoeker aan de Universiteit Utrecht. In 2000
promoveerde ze bij Harry Kunneman en Rosi Braidotti op een dissertatie over het werk van
Hannah Arendt en de feministische receptie daarvan, getiteld Een bewuste paria. Hannah
Arendt en de feministische filosofie (Boom 2000).

Vanuit haar betrokkenheid bij de lesbo-feministische beweging lag haar focus op de
politieke kant van het feminisme: hoe kunnen we een hedendaags feminisme denken dat
pluraliteit en vrijheid serieus neemt? Het postmodernisme maakte duidelijk dat mensen altijd
in sociaal-culturele praktijken en vertogen geconstrueerd zijn en dat zij bestaan uit meerdere
subject-posities, maar daarmee was ook het subject ‘vrouw’ ter discussie komen te staan. Als
‘de vrouw’ niet bestaat – zoals Judith Butler en andere ‘deconstructie-denkers’ lieten zien –
hoe dan nog feminisme te denken, wat nog te doen als er alleen maar een veelvoud van,
onderling zeer diverse, vrouwposities is? Aan de hand van een reflectie en kritiek op de
manier waarop een viertal feministische filosofes het werk van Hannah Arendt heeft ingezet,
geeft Van der Hoek een eigen visie op deze problematiek met behulp van Arendts
onderscheid tussen het ‘wat’ wij zijn als mens (vrouw, lesbo enzovoort) en het ‘wie’ wij zijn.
‘Wat’ wij zijn is bepaald door allerlei factoren, maar in vrij handelen en spreken, vooral in het
publieke domein, laten mensen zien ‘wie’ zij zijn: zij onthullen daarin hun unieke
persoonlijke zelf. En daarbij gaat het om een vorm van zelfverschijning die ontsnapt aan de
eigen controle: de betekenis ervan gaat verder dan de motieven en doelen van de actor en ligt
in het netwerk van verhalen die samen de gemeenschappelijke wereld vormen. Voor het
feminisme als politieke beweging betekent dit dat de bevrijding van vrouwen nodig is in
termen van het ‘wat’ zij zijn, maar dat hun ‘wie’ zijn, oftewel het moment van vrijheid als
zelfverschijning, niet verloren mag gaan. Eerder dan zich te beroepen op een
gemeenschappelijke identiteit van vrouwen, bestaat een vrouwenbeweging idealiter in de
vorm van een praktijk van allianties en coalities, die tot stand komt via het uitwisselen van
een pluraliteit aan verhalen.

Analoog aan Arendts idee dat vrouwenstrijd zich nooit moet isoleren van andere
knelpunten in de relaties tussen mensen, is Van der Hoek zich meer en meer gaan richten op
de relaties tussen mensen en andere levende wezens. Met behulp van Donna Haraway, en
Arendts opvatting van het politieke, thematiseert zij hoe dieren als unieke wezens kunnen
verschijnen: aansluitend bij Arendts idee van een publieke sfeer opgevat als een gedeelde
wereld van verschijningen kunnen dieren wel degelijk ‘burgerschap’ uitoefenen en, via hun
vermogen om te reageren, worden betrokken bij de inrichting van de omgeving. Een groeiend
bewustzijn van de onderlinge verbondenheid van menselijke en niet-menselijke dieren, de
verwevenheid van natuur en cultuur, dwingt mensen ook om te luisteren naar de stemmen van
andere levende wezens. Van der Hoek behoorde tot een groep politiek-culturele voortrekkers
van de lesbisch feministische-beweging in Amsterdam die een nieuwe vrije levensstijl
ontwierp en tot op de dag van vandaag als netwerk functioneert. ‘Wij combineerden
feminisme met de ondermijning van de heteroseksuele mores. De strijd tegen patriarchale
overheersing kende vele perspectieven die bijvoorbeeld ook in het Amsterdamse vrouwenhuis
tot uitdrukking kwamen en onderling werden bevochten. De lesbo’s zaten vaak op zolder,
maar organiseerden van alles, zoals demonstraties en festivals.’