An English version of this research is available as a PDF at the bottom of this page.
“Hier hebben we een vrouw, en die heeft het over vrouwenzaken. En hier hebben we een persoon van kleur, en die heeft het over mensen van kleur. “Verder lezen we alleen oude witte mannen – en die mogen het over alles hebben.” Zo blikt een masterstudent filosofie terug op haar eerste jaar in de opleiding. Die ervaring staat niet op zichzelf, maar past volgens haar in een breder patroon. “Er is een genderprobleem aan de universiteit. Het is niet tastbaar, maar voortdurend aanwezig. Juist dát maakt het zo paradoxaal,” besluit ze
Een onderzoek naar de genderkloof
Bij de meeste Bacheloropleidingen maken vrouwen een even groot deel uit van de eerstejaarsstudenten als mannen. In latere stadia van een academische loopbaan neemt dit percentage echter af. Onderzoek van SW*IP-UK uit 2021 bij 41 filosofie-afdelingen laat zien dat vrouwen 48% van de bachelorstudenten vormen. Op masterniveau daalt dat percentage naar 37%, bij PhD-studenten naar 32%, en van de hoogleraren is slechts 25% vrouw.
Dat verschil is niet alleen zorgelijk; het is ook een gemiste kans. Eerdere studies laten zien dat een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen*1. het filosofische veld versterkt, zowel voor vrouwelijke onderzoekers als voor de discipline als geheel (Friedman, 2013). Een toename in het aantal vrouwen* zou niet alleen meer vrouwelijke studenten aantrekken en een aangenamere werkomgeving creëren voor iedereen, maar ook de kwaliteit van de filosofie verbeteren door beter de zorgen en belangen van diverse gewone levens te vertegenwoordigen.
Vanuit die urgentie startte SW*IP Nederland en Vlaanderen dit onderzoek. We spraken studenten van de onderzoeksmaster filosofie van verschillende universiteiten in Nederland en Vlaanderen over hun ervaringen als niet-mannelijke filosofiestudent – en over de twijfels, obstakels en motivaties die hun keuze om door te gaan in de academie beïnvloeden. De interviews zijn afgenomen in 2024 en de resultaten worden hieronder kort samengevat.
‘Een PhD is de leukst mogelijke baan’
Alle kandidaten die we spraken volgen een tweejarige onderzoeksmaster filosofie, identificeren zich als vrouw of non-binair, en spreken met zichtbaar enthousiasme over het vak. Hun drijfveer om door te gaan met een promotieonderzoek ligt vaak in de diepe passie voor het vak en het vooruitzicht om dagelijks met hun interesse bezig te zijn. Een student vat het samen: “Filosofie is het enige wat ik echt wil doen. Er zijn niet veel dingen die ik buiten dit zou willen, het lijkt me echt fucking leuk om nog vier jaar bezig te zijn met wat ik het meest interessant vind.” Een ander voegt toe: “Als een onderwerp me interesseert, heb ik er veel passie voor en motivatie. Daarom lijkt een PhD me een van de leukste banen die ik kan bedenken.”
Hoewel een PhD in eerste instantie vaak als een droombaan wordt beschreven, komen al snel twijfels naar boven die een minder ideaal beeld van dit carrièrepad schetsen. Deze twijfels zijn grofweg in drie thema’s te verdelen, die elkaar bovendien wederzijds versterken: de sfeer tijdens de opleiding, onzekerheid over de eigen capaciteiten, en een hardnekkig beeld van het leven van een academicus als extreem veeleisend.
‘Pas in de researchmaster begon ik echt aan mezelf te twijfelen’
“Binnen twee minuten zijn er wel twee blonde Nederlandse jongens met een domme mening, die die dan ook nog eens keihard verkondigen.” Volgens verschillende studenten zorgt het standaardformat van een werkgroep ervoor dat de luide mensen gestimuleerd worden om te blijven spreken. “Je moet je hand opsteken om iets te zeggen, dat kan erg buitensluitend zijn voor vrouwen die gesocialiseerd zijn om stiller te zijn en minder ruimte in te nemen.”
Veel deelnemers ervaren de werkgroep daardoor meer als een podium om slim over te komen dan als een open gesprek. Het verschil tussen mannen en vrouwen* valt hierbij op. “Veel vrouwen vinden dat iets perfect moet zijn voordat ze het durven in te brengen, terwijl jongens hun hand opsteken en gewoon zeggen wat in hen opkomt”, legt een student uit. Andere kandidaten bevestigen dit gevoel. “Ik vind het best wel moeilijk om ruimte in te nemen. Ik ben bang om iets te zeggen wat dom overkomt of verkeerd is.”
Verschillende studenten geven aan dat gevoelens van onzekerheid toenemen naarmate ze verder komen in de opleiding. Zo vertelt een student: “Ik ben het eerste jaar tijdens mijn master best onzeker geweest over of het wel mijn plek was; dat vond ik een vreemd gevoel omdat ik dit nooit in mijn bachelor had.” Een andere student merkt op: “Het gaat erom of ik me comfortabel genoeg voel om te zeggen wat ik wil zeggen, zonder het idee te hebben dat het niet slim genoeg is. Dat gevoel kende ik niet tijdens mijn bachelor; pas in de researchmaster begon ik echt aan mezelf te twijfelen.” In sommigen gevallen lijkt dit gevoel versterkte te worden door het idee dat iets leuk vinden niet langer voldoende reden is om filosofie te beoefen: “Een docent vertelde mij ooit letterlijk dat [als] ik filosofie alleen maar leuk vond, de research master niet de plek voor mij was”, besluit een student.
‘Ben ik wel slim genoeg?’
Het gevoel niet goed genoeg te zijn is niet alleen zichtbaar in de werkgroep, maar speelt ook een rol bij de overweging om door te gaan in de academische filosofie. “De enige reden om geen PhD te doen is de angst dat ik het niet kan, dat ik eigenlijk toch niet slim genoeg ben”, benadrukt een student. Het zogenoemde imposter-syndroom wordt door veel studenten, expliciet of impliciet, benoemd: “Ik heb het gevoel dat er een moment komt dat ik door de mand val. Dat iemand zegt: ‘Oh, je doet deze master wel, maar eigenlijk voldoe je niet aan de eisen.’”
Studenten erkennen zelf dat dit gevoel onterecht is: “Ik haal gewoon de hele tijd hoge cijfers, en ik word vaak bevestigd dat ik hier wel hoor te zitten. Maar blijkbaar is er gewoon iets dat maakt dat ik het gevoel heb dat ik er niet echt bij hoor.” Bevestiging van docenten of supervisors helpt slechts tijdelijk: “Op het moment dat mijn supervisor of docent bevestigt dat het goed genoeg is, is dat gevoel maar heel even weg.”
Door de meeste studenten wordt intelligentie in de interviews benaderd als een talent waar je wel of niet over beschikt, in plaats van als een vaardigheid die je door oefening en onderwijs kunt ontwikkelen. Onderzoek (Leslie et al., 2005) toont aan dat dit beeld dominant is binnen de filosofie: de discipline scoort opvallend hoog op de nadruk op aangeboren talent als vereiste voor succes en heeft tegelijkertijd een van de laagste percentages vrouwelijke* PhD-studenten. Volgens de onderzoekers onderschrijven disciplines die sterk de nadruk leggen op aangeboren talent vaker het stereotype dat vrouwen minder geschikt zijn voor hoogstaand academisch werk. Dit versterkt negatieve stereotypen in het denken van vrouwen, waardoor zij sneller afhaken. Met andere woorden: hoe sterker de nadruk op ‘briljant zijn’, hoe onwelkomer de discipline wordt ervaren door vrouwen*, en hoe groter de kloof in vertegenwoordiging op PhD-niveau.
Een negatief beeld over de academische wereld
Bijna alle kandidaten hebben een duidelijk beeld van hoe het leven van een academicus eruitziet – een beeld waarin ze zichzelf vaak niet herkennen. “Ik weet niet of ik kan voldoen aan de regels van de academische wereld. Als vrouw heb ik een ander idee van het goede leven: het gaat meer over kwaliteit dan over hoeveel je doet,” vertelt een student. “Ik weet niet in hoeverre succes in de academische wereld betekent dat je jezelf emotioneel moet afsluiten en verder niets anders doet dan dat werk.”
Een van de meest genoemde aspecten is de extreme competitiviteit. “Ik denk regelmatig dat mijn karakter en persoonlijkheid niet zou floreren in een competitieve sfeer. Het zou bij mij veel onzekerheid naar boven halen, en ik weet niet of ik dat wel wil,” zegt een student. Een ander voegt toe: “Ik heb het idee dat het een harde wereld kan zijn, waarin ik me als een softy zou voelen.”
Voor veel vrouwen* roept deze competitieve structuur directe vragen op over levensstijl en gezinsplanning. “Als academicus moet ik een nomadisch leven leiden en om de paar jaar verhuizen voor een nieuwe baan”, vertelt een student. De combinatie met een kinderwens lijkt haast onmogelijk: “Als vrouw kun je op elk moment zwanger worden, en moet je misschien wel voor een kind zorgen. Daardoor zijn we gevoeliger voor waar we wonen, hoe we leven en hoeveel stress we hebben.” Het idee dat vrouw zijn, een gezin en een succesvolle academische carrière combineren lastig is, wordt versterkt door voorbeelden uit de praktijk: “Ik kan me niet voorstellen kinderen te combineren met een academische carrière. Op een evenement merkte ik dat iedereen die na afloop nog bleef voor een drankje geen kinderen had of een man was, want de mannen hadden iemand thuis om voor de kinderen te zorgen.”
Opvallend is dat dit negatieve beeld vaak niet wordt weggenomen door de universiteit zelf. “Ik heb vaker waarschuwingen gekregen over de moeilijkheden van het combineren van kinderen en een academische loopbaan. Ik vraag me af hoeveel jongens soortgelijke verhalen horen.” Docenten lijken dit beeld bovendien te bevestigen: “Het negatieve beeld over een PhD wordt door docenten niet verminderd, maar juist versterkt. Bijvoorbeeld docenten die zeggen dat ze elke dag huilden tijdens hun PhD.”
Hoe maken we het probleem bespreekbaar?
In alle drie de fases van het academische traject komt naar voren dat er een bepaalde sfeer hangt die, vooral bij vrouwen*, onzekerheid oproept en ervoor zorgt dat zij zich minder thuis voelen in de academische filosofie. “Ik zou niet zeggen dat er een negatieve sfeer hangt, maar er hangt vooral een soort onuitgesproken druk, waardoor ik me erg onzeker voel,” vat een student haar beeld van de faculteit filosofie samen. “Ik denk dat meedoen in de filosofie bepaalde eigenschappen vereist waar vrouwen niet altijd aan gewend zijn. Ik heb geen behoefte om deel te nemen aan een belachelijke, competitieve strijd.”
Tegelijkertijd is er onder de studenten ook een sterke wil om tegen stereotypen in te gaan. “Als ik me niet comfortabel voel binnen de filosofie, misschien moet ik dan juist de academische wereld in – anders verandert er niks.” Hiermee willen zij een nieuwe status quo op de universiteit creëren: “Een soort verzachting van de werksfeer, dat het iets gevoeliger is en er meer ruimte is voor twijfel en het soms even niet weten.” Daarbij hoort het idee dat perfectie geen vereiste hoeft te zijn: “De optie om geen eikel te zijn en nog steeds te genieten van je baan als filosoof moet een mogelijk scenario worden.”
Concreet noemen de kandidaten een aantal voorbeelden die een stap in de goede richting zijn. “Wat erg hielp was dat sommige docenten van tevoren mensen iets lieten inleveren, en daar vervolgens tijdens de les op ingingen, zodat meer stemmen gehoord worden,” legt een student uit. “Of eerst alles in kleine groepjes bespreken, waardoor introverte studenten meer ruimte krijgen.” Het expliciet erkennen van ongelijkheid in de klas maakt ook een groot verschil: “Erkennen dat bijvoorbeeld alleen mannen vragen stellen en dat vrouwen iets meer aanmoediging nodig hebben, kan al fijn zijn.”
Maar boven alles blijft de grootste wens: bespreekbaarheid. Bespreekbaarheid over de realiteit van het academische leven en de verwachtingen die daarbij horen: “Moet ik echt vier jaar van mijn leven opgeven?” – over de gevolgen van zwangerschap: “Verlies ik gewoon jaren werk die mannen misschien niet verliezen?” Daarnaast gaat het om een toegankelijke manier om kwetsbaarheid te tonen, zowel tussen studenten onderling als in de relatie met docenten. “Ik denk dat het bespreekbaar maken er misschien voor zorgt dat mannen niet automatisch meer ruimte innemen of het idee krijgen dat ze meer mogen,” besluit een student.
Beperkingen van het onderzoek
Hoewel dit onderzoek inzicht biedt in de twijfels, obstakels en motivaties van studenten om door te gaan in de academische filosofie, zijn er enkele beperkingen die benoemd moeten worden. Ten eerste richtte het onderzoek zich uitsluitend op studenten uit de onderzoeksmaster filosofie, waardoor de geïnterviewde studenten al een zekere interesse en betrokkenheid bij filosofisch onderzoek hebben. Het zou waardevol zijn om ook bachelorstudenten of studenten van bijvoorbeeld de opleiding Docent Filosofie te betrekken, om te onderzoeken of vergelijkbare twijfels en obstakels bij hen voorkomen. Daarnaast zijn er in dit onderzoek geen mannelijke studenten geïnterviewd. Dit betekent dat het niet mogelijk is om vast te stellen of bepaalde struggles vaker voorkomen bij vrouwelijke studenten of dat ze ook voor mannen gelden, en of er mogelijk andere factoren spelen die het verschil tussen genders beïnvloeden. Vergelijkend onderzoek tussen mannelijke en vrouwelijke studenten kan daarom belangrijke aanvullingen leveren.
Een derde beperking is dat het onderzoek niet heeft gekeken naar de vertegenwoordiging van vrouwen* binnen de verschillende disciplines van filosofie. Er bestaat de indruk dat vrouwelijke docenten en hoogleraren vooral actief zijn in ethiek, politieke filosofie en cultuurfilosofie, en het zou interessant zijn om te onderzoeken of dit verband houdt met de ervaringen en keuzes van studenten.
Tot slot reikt diversiteit verder dan alleen gender. Studenten van kleur, studenten met een migratieachtergrond of studenten uit verschillende sociaal-economische klassen kunnen unieke uitdagingen en obstakels ervaren binnen de academische filosofie. Bovendien is het belangrijk om te onderzoeken hoe deze factoren elkaar kruisen met gender: vrouwelijke studenten van kleur of met een migratieachtergrond kunnen geconfronteerd worden met specifieke ervaringen die niet volledig begrepen worden wanneer alleen naar één dimensie van diversiteit wordt gekeken. Intersectioneel onderzoek zou daarom een completer beeld geven van de uiteenlopende twijfels, obstakels en motivaties die verschillende groepen studenten tegenkomen.
1 Vrouw* wordt hier gebruikt als verzamelbegrip voor alle mensen die zich niet identificeren als cis-man, zodat ook andere genderminderheden zichtbaar zijn. ↩
