
Karen Vintges is Associate Researcher aan het Amsterdam Institute for Humanities Research van de Universiteit van Amsterdam. Zij was veertig jaar lang werkzaam bij dezelfde universiteit als Universitair Docent Politieke en Sociale Filosofie. Karen Vintges groeide op in een liberaal-katholiek gezin in Den Haag. ‘Mijn vader zat in een katholieke artsengroep die debatteerde met de bisschop bij ons thuis over het conservatieve anticonceptiebeleid van de kerk. Ik kreeg al vroeg mee dat autoriteiten eigenlijk niet bestonden.’ Haar vader had een uitgesproken anti-autoritaire inslag, ook doordat hij uit de Tweede Wereldoorlog was gekomen met een sterk besef van verantwoordelijkheid: dit nooit meer. Op de lagere school in Scheveningen, leerde ze hoe bevoorrecht ze was, en hoe ongelijkheid eruitzag. Het katholieke meisjeslyceum waar zij gymnasium alfa afrondde was niet echt een intellectueel stimulerende omgeving. Maar op de meisjesschool was je wel de baas, in besturen en redacties. Vintges denkt dat al deze factoren bijdroegen aan haar gevoel zelf een bijdrage te moeten leveren.
Ze voelde zich aangetrokken tot de filosofie omdat ze te ongeduldig was voor feitenkennis: ‘ik ging liever meteen naar “de kern der dingen” om te weten wat er moest gebeuren. Daarom werd ik ook marxist in die tijd, het marxisme gaf wetten op grond waarvan je kon verklaren en voorspellen.’ Bij haar start van de filosofiestudie in 1973 in Utrecht bleek de kern der dingen toch vooral een mannenaangelegenheid. Toen ze daarna aan de Amsterdamse filosofiefaculteit ging studeren was dat al beter, het feminisme was toen ook zo’n beetje op zijn hoogtepunt. ‘Zelf zat ik tussen twee vuren. Er ontstond een soort oppositie tussen de echte feministen en de halve meelopers zoals ik, die dus nog met de vijand sliep en studeerde, want ik wilde per se marxisme doen. Ik zat zo’n beetje als enige vrouw in die Marx groepjes, best wel fanatieke politieke filosofie deden wij. Ik studeerde ook af in die richting, bij politiek filosoof Grahame Lock, op de staatstheorieën van Louis Althusser, Nicos Poulantzas en Ernesto Laclau.’ Ze kreeg in 1980 een tijdelijke baan voor 0,5 aan het Amsterdamse filosofie departement, en hield zich in die eerste jaren als wetenschappelijk medewerker vooral bezig met ideologietheorie, staatstheorie, en het werk van Michel Foucault – die intussen haar favoriete filosoof was geworden, vooral vanwege diens steekhoudende marxisme kritiek. Het waren geen leuke tijden door alle ruzies die er speelden. Ook in de redactie van het door studiegenoten opgerichte tijdschrift Krisis was er steeds ruzie, met name tussen de Foucaultianen en de marxisten. En dan speelden daarbij de echte feministen ook een rol die weer relaties hadden met de echte marxisten. Alles was trouwens verweven met persoonlijke relaties.
Vintges kreeg na haar tijdelijke baan een promotieplaats, betaald door een stimuleringsfonds voor vrouwen van de Universiteit van Amsterdam. Haar promotieonderzoek ging over vrouwen en intellectualiteit, vanuit de Foucaultiaanse insteek om ‘onderworpen vormen van weten’ tot spreken te brengen. Simone de Beauvoir was maar een klein voorbeeld daarbij, maar gaandeweg nam zij het boek over. ‘Er zat veel meer in haar werk dan ik had gedacht. Zo bleek zij ook een zelfstandig filosofe in plaats van een volgelinge van Sartre.’ Haar proefschrift Filosofie als passie: het denken van Simone de Beauvoir (Prometheus 1992) kwam met een subsidie van NWO in Engelse vertaling uit in 1996 bij Indiana University Press. Vanaf dat moment trok ze, samen met gelijkgestemde collega’s uit de VS en Europa, van conferentie naar conferentie om De Beauvoir in de filosofische canon te krijgen, iets dat ten dele gelukt is. Het was een leuke tijd, internationaal kreeg ze erkenning, maar thuis aan de UvA bleef het moeilijk. Meteen na haar promotie in 1992 had ze een full time aanstelling gekregen als universitair docent bij het filosofie departement. Maar voor veel collega’s uit haar vakgroep vielen onderwerp en insteek van haar proefschrift toen nog buiten de filosofie, en dat gold ook voor Foucault. Het is allemaal jouw schuld kreeg ze te horen, en dat gold dan het verlies aan geloofwaardigheid van het grote verhaal van de Verlichting en van de marxistische varianten daarvan. Foucault wees altijd op de machts-aspecten van grote vooruitgangsverhalen, en nam het op voor degenen die niet aan het woord kwamen daarin, de marginalen, degenen die niet voor vol werden aangezien maar die hun eigen verhalen en ervaringen hebben – vandaar zijn term ‘onderworpen vormen van weten’ en zijn project om die als nieuwe stemmen de filosofie binnen te brengen. Zijn insteek wordt vaak aangewezen als de basis voor de zogenaamde identiteitspolitiek van vandaag de dag, waarin voorheen uitgesloten groepen nu het woord nemen. Maar Foucaults werk kenmerkt zich volgens Vintges eerder door een vorm van existentialisme: er bestaat bij hem geen essentieel vrij zelf dat naar voren komt wanneer repressie verdwijnt, maar vrijheid is een ontwerp in de vorm van collectief handelen. Voor Foucault ontstaat vrijheid pas in de context van groepen en netwerken zoals filosofische scholen en politieke bewegingen, waarin ethisch handelen centraal staat en je praktiseert wat je voorstaat, vandaar zijn term vrijheidspraktijken. Identiteitspolitiek, zoals bijvoorbeeld het feminisme, komt in feite ook hierop neer. ‘Ook onze netwerken van vrouwelijke filosofen bijvoorbeeld zitten zo in elkaar. En dat geldt ook voor het zich nu ontwikkelende islam- feminisme waarover ik een NWO-project coördineerde.’ Zoveel mogelijk ruimte voor horizontale vrijheidspraktijken is ook Foucaults politieke antwoord, een perspectief dat we ook al aantreffen bij De Beauvoir, zo zet ze uiteen in haar boek A New Dawn for The Second Sex: Women’s Freedom Practices in World Perspective (AUP 2017).
De Beauvoirs De tweede sekse (1949), dat voor een groot deel draait om de rol van sekse-mythen, is volgens Vintges een meesterwerk dat de eeuwen zal trotseren. De Beauvoir stelde dat strijd voor vrouwenrechten altijd nodig zal blijven, maar ook dat nieuwe, meer egalitaire mythen over de verhoudingen tussen de seksen zullen ontstaan. ‘Ik hou de vinger aan de pols van populaire media, de online commerciële pers, en allerlei onzin programma’s en films, om te zien hoe het staat met de dominante voorstellingen en verhalen. Zijn er, naast de steeds terugkerende backlashes tegen vrouwen, inderdaad ook nieuwe dingen aan de gang?’
