
Desiree Verweij was tot 2023 werkzaam als hoogleraar Filosofie en Militaire Ethiek aan de Nederlandse Defensie Academie (NLDA) in Breda, en als hoogleraar Filosofie bij het Centrum voor Internationale Conflict Analyse en Management (CICAM) van de Radboud Universiteit in Nijmegen. Geboren in Amsterdam, groeide zij op in Berg en Dal in een katholiek middenklasse gezin. Met haar korte haren werd zij soms voor een jongetje aangezien, wat spannend was, en vooral leuk als zij samen met haar broertje de meisjes achter zich aan kreeg. Later begon ze zich als meisje-meisje te kleden, met lange haren en hippe strakke broeken, dat was ook een spel.
Met toenemende vraagtekens bij het verschil tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid, en de concrete gevolgen daarvan op sociaal en politiek niveau, begon zij in 1980, na de afronding van een HBO studie, alsnog aan een filosofiestudie in Nijmegen. Het lezen van Simone de Beauvoirs De tweede sekse, en discussies in het feministische café de Feeks in Nijmegen, waren een bron van inspiratie. Maar aan de Nijmeegse faculteit heerste in de jaren tachtig soms nog de idee dat vrouwen wel wat anders te doen hadden dan filosofie studeren. ‘Het was toch een oude mannenbolwerk en veel stafleden waren traditioneel katholiek.’ Wel was er in 1980 een op vrouwenthema’s gespecialiseerde filosofe aangesteld, Rina van der Haegen. Desiree volgde colleges bij haar over het werk van Luce Irigaray. Van der Haegen was gespecialiseerd in het werk van deze Franse psychoanalytica, maar dat was een aantal Vrouwenstudies activistes niet feministisch genoeg. Zij vonden Irigaray apolitiek en essentialistisch, omdat zij in haar werk een vrouwelijk spreken wilde articuleren en dus bezig was met cultuur en te weinig met politieke actie. De hele Franse, postmoderne en poststructuralistische, invalshoek zagen zij trouwens als problematisch, omdat die met haar nadruk op deconstructie de politieke strijd zou ondermijnen.
Met de komst van Freud kenner Paul-Laurent Assoun in 1987 naar Nijmegen verlegde Verweij’s interesse zich naar de manier waarop psychoanalyse en politiek met elkaar verbonden zijn. Ze studeerde af met een scriptie over dit onderwerp waarin ze onder meer inging op het werk van Karen Horney, die aandacht vroeg voor de angst van mannen voor vrouwen. ‘Maar mijn benadering was ingebed in de filosofie en psychoanalyse, en vertrok dus niet per se vanuit het feministische debat. Ook met mijn proefschrift was dit zo: ik werkte heel erg vanuit de filosofie, maar dan wel met filosofen die veelal buitengesloten thema’s als emotie en lichamelijkheid behandelden.’
Haar op een aanstelling van NWO geschreven dissertatie, getiteld Ariadne en Dionysos. Vrouw-metaforen en verlangen in het werk van Nietzsche (1993) handelt niet alleen over Nietzsches vrouwbeelden maar vooral ook over zijn filosofie van het Dionysische, een thema waar de vrouwen in zijn werk nauw mee verbonden zijn. Nietzsche gebruikt door hem gecreëerde beelden van vrouwelijke schoonheid om de lezer te verleiden tot de Dionysische filosofie, die verstrengeld is met het leven en die een affirmatie van het bestaan inhoudt. Het Dionysische, zoals gerepresenteerd door de vrouw, staat bij hem voor een wil tot leven, een ja tegen het ‘altijd draaiende rad’ van geboorte en dood, van creatie en vernietiging. Maar we zien in Nietzsches werk ook een ander beeld van de vrouw, in de gedaante van Ariadne die de tweedeling mannelijk-vrouwelijk overstijgt. Interessant is dus dat het Apollinische en Dionysische niet netjes zijn verdeeld bij Nietzsche over mannen en vrouwen. Zo is de Dionysische component ook in Nietzsche zelf – en in zijn beroemde figuur Zarathustra – aanwezig. Er is bij hem sprake van een voortdurend ‘spel, en dus een relativering van de traditionele oppositie mannelijk-vrouwelijk.’
Volgens Nietzsche zijn tegenstellingen door de mens gecreëerd om orde te scheppen in de veelheid van ervaringen. Als zodanig betreffen zij illusies maar wel noodzakelijke illusies, en dit geldt dus ook voor de tegenstelling mannelijk-vrouwelijk. Judith Butler, in haar werk Gender Trouble, stelt terecht dat het mannelijke en het vrouwelijke geen natuurlijke essenties zijn, maar haar voorstel om voorbij die gender binariteit te komen en een veelvoud aan genders te ontwikkelen vindt Verweij problematisch. ‘Die tweedeling van het mannelijke en vrouwelijke zie je ook in Butlers eigen voorbeelden van grensverleggende gender praktijken, zoals crossdressing, butchfemme creaties en drag: deze blijven toch sterk gebonden aan de categorieën mannelijkheid en vrouwelijkheid die volgens Butler in deze praktijken zouden worden overstegen.’ Volgens Verweij is er sprake van een moeilijk ontkoombare man-vrouw dualiteit, en dit geldt ook voor de materialiteit en de morfologie van de meeste lichamen. Spelen met die tweedeling is zinvoller dan die te ontkennen of tot absolute maatstaf te verheffen.
Verweij is blijvend geïnspireerd door Nietzsches model van een met leven, spel en plezier doordrenkte filosofie. Maar er is ook een keerzijde van het Dionysische: deze component van ons mens zijn kan ook ontaarden in geweld en destructie. We moeten die destructieve krachten beter onderkennen, omdat zij ons anders in hun grip kunnen krijgen. Tijdens haar werk als hoogleraar ethiek aan de Nederlandse Defensie Academie heeft Verweij zich vooral ook met dit thema beziggehouden. In recent onderzoek gaat ze in op het door Arendt geroemde werk van John Glenn Gray, The Warriors. Reflections on Men in Battle (1959) waarin hij naar voren haalt hoe geweld voor militairen in oorlogssituaties ook een fascinatie kan zijn en wat dit voor consequenties heeft. Het vermogen hier goed mee om te gaan veronderstelt kritisch denk- en oordeelsvermogen, thema’s die centraal staan in Arendts werk, en die Verweij in haar onderwijs verwerkte. ‘In het militaire werk maakt dit vermogen tot zelf denken en oordelen dat je menselijk kunt blijven in onmenselijke omstandigheden. Ik heb ook daarover met leidinggevende militairen en politici veel contact gehad, ik denk dat we, samen met een aantal jonge enthousiaste collega’s en PhD’s, dit ethische aspect bij Defensie op de kaart hebben gezet.’
